EEN BRABANTSE GENERATIE

Een Brabantse generatie

Voor de oorlog is er een beperkte groep kunstenaars aan het werk in Brabant. Bij Albert Troost kunnen we nog terecht voor vertellingen uit die vroegere tijden.

Troost herinnert zich de legendarische mensen zoals de oude Jan Kruijssen in Oirschot, in latere jaren  woonachtig in Woensel, in de ‘oude toren’, een huisvesting waar Kruijsen trots op is. “Ik woon in het högste huis van Eindhoven!”.

De meeste kunstenaars van voor de oorlog zijn autodidact, slechts enkelen van hen zijn officiëel geschoold. Zij zijn de tekenonderwijzers van een nieuwe generatie, van de jonge mensen die wel de kans krijgen om  door te studeren. Albert Troost is één van hen.

Tijdens de oorlog kan hij door studeren. Hij krijgt een  ‘Ausweis’  (verblijfsvergunning), hij hoeft vanwege het vermeende technische karakter van de opleiding in Den Bosch – de ‘school voor kunst, techniek en ambacht’ – niet naar Duitsland. De Duitsers veronder stellen dat ‘technici’ zoals Troost later nog van dienst kunnen zijn.

Zo zitten er in Brabant jonge mensen met spanning te wachten op het einde van de oorlog, op een kans die ze zullen krijgen om Kunstenaar te worden. En dan is het zover: de wederopbouw van Nederland vangt daadwerkelijk aan, er moeten nieuwe gebouwen komen, nieuwe kerken, en Nederland moet opnieuw worden gedecoreerd.

Er is werk voor vrije kunstenaars en daarnaast zijn er natuurlijk de mensen die in directe relatie met de architectuur kunnen gaan werken. Bovendien moeten er mensen worden opgeleid: er is behoefte aan vaklui. Deze generatie jonge kunstenaars kan een tweede generatie gaan onderwijzen. De oorlogs-generatie wordt meteen de eerste generatie docenten van de nieuwe academies.

De oorlog betekent tegelijkertijd een breukvlak ten opzichte van de traditie. Tijdens de oorlog is er een gebrek aan informatie. Men weet nauwelijks wat er in de rest van de wereld gaande is. Er is een gat van vijf jaren gevallen in een culturele ontwikkeling. In 1945 kan men aan de slag met brede perspectieven:  alles lijkt mogelijk, er is nauwelijks een traditioneel keurslijf.

Na de oorlog wordt het publiek direct geconfronteerd met allerlei grote tentoonstellingen, de eerste grote Picasso-tentoonstelling, het vooroorlogse Cubisme kan weer dienen als bron, Braque, de Surrealisten, … Ook die enorme informatietoevoer betekent een geweldige stimulans. Er is werk en er is inspiratie. De mogelijkheden lijken eindeloos. De cultuur is de jonge kunstenaars gunstig gezind. Een kleine aanwijsbare en herkenbare groep kan een stempel op de kunst gaan drukken.

Recent Posts