Iconografie
De verbeelding van de wereld middels glas-in-lood of wandschildering komt tot stand in openbare gebouwen, en in kerken en kathedralen. Belangrijke opdrachten komen vaak van kerkelijke zijde. Troost verbeeldt de wereld dan in een religieus verhaal.
Religieuze beelden zijn onderheving aan veranderingen, zij worden evenzeer gevormd door eeuwige kosmische verbondenheid als door tijdgeesten. Ook Troost maakt in zijn religieuze verbeeldingen een proces door. De verhouding van concreethistorische symbolen en universeel religieuze vormen verandert met de jaren.
Troost maakt in de loop der tijd gebruik van diverse religieuze gegevens, hij verwerkt en bewerkt ze en geeft tegelijkertijd de wens van de opdrachtgever vorm. De kunstenaar wordt door die wens gevoed, zegt Troost, de opdracht blijft niettemin een willekeurig gegeven. Een kunstenaar heeft van nature een enorm assimilatievermogen. Hij kan zich inleven in een gedachtengang die hem onbekend is, en er het zijne aan toevoegen.
Troost herinnert zich in dat verband een uitspraak van de Dominicaan Père Régamey, 1950. Diens credo: ‘Kunst in kerkelijk verband is alleen maar groot als de besten onder de kunstenaars er zich mee bezig houden.’ In die dagen, tijdens de opkomst van de Franse katholieke kunst, de ‘Art Sacré’, worden de meest fantastische iconen juist gemaakt door de niet-katholieken, door mensen als Léger en Chagall. Zij kunnen zich namelijk beeldend uitdrukken, zij kunnen datgene vormgeven waar de religieuze mens in gelooft maar waar hij zelf geen woorden of beelden voor vindt.
Dat idee werkt relativerend, vindt Troost: de kunstenaar op zoek naar de balans tussen geloof en beeld.